2013/08/14

Artis ontvangt kunstcollectie Verstijnen

H. Verstijnen in zijn atelier aan Badhuiskade 10.
Collectie: A. Wagtberg Hansen.
Beeldend kunstenaar Henri Verstijnen (1882-1940) begon zijn carrière rond 1900 als ceramiekontwerper. Hij werkte vervolgens als karikaturist voor De Groene Amsterdammer. Bij het grote publiek was hij geliefd om zijn karikaturen van dieren met menselijke trekken. In zijn vrije werk specialiseerde Verstijnen zich in afbeeldingen van (exotische) dieren. Zo tekende en schilderde hij graag tijgers, apen, leguanen, pauwen en tropische vissen. Ook exotische planten, zoals bloeiende nachtcactussen, komen in zijn oeuvre regelmatig voor. Verstijnen ontleende hiervoor inspiratie aan zijn jeugd in Nederlands-Indië en aan bezoeken aan verschillende Europese dierentuinen. Vanaf 1917 tot zijn dood woonde en werkte hij in Den Haag, waar hij vaak in de plaatselijke dierentuin te vinden was. Ook kwam hij regelmatig in Artis in Amsterdam en was hij bevriend met A.F.J. Portielje (1886-1965), zoon van een drukker en auteur van de bekende Verkade-albums.

H. Verstijnen, 'Koud' (maraboutje).
Collectie: A. Wagtberg Hansen.
Verstijnen probeerde de natuur niet alleen weer te geven zoals hij deze met het blote oog zag, maar ook vanuit een vergeestelijkt perspectief. Vanuit zijn theosofische levensvisie trachtte hij de essentie van de natuur, de onzichtbare kern of ‘ziel’ van plant en dier te verbeelden. Zoals een recensent in het NRC opmerkte in 1929, zijn Verstijnens dierafbeeldingen daardoor veel meer dan momentopnames uit het leven in een dierentuin: '[...] het meeste bezit heel sterk een eigen karakter, dat zich kenmerkt door scherpe typeering, die het markantste van ieder dier accentueert. Daardoor zijn de teekeningen en schilderijen geen studies uit Artis, maar samenvattingen van het kenmerkendste in ieder dier [...].'
Verstijnen maakte graag een echt portret van een dier, waarin hij - net als in een mensportret - het karakter of de essentie van de geportretteerde trachtte te vangen. De dieren in zijn schilderijen kijken de toeschouwer vaak recht aan, met een bijna menselijke uitdrukking en ‘bezielde’ blik. Vanuit zijn ervaring als karikaturist kon hij de fysiek van dieren subtiel manipuleren, zodat hun trekken iets menselijks kregen en de toeschouwer een emotie of zielsverwantschap in hun blik meende te ontdekken. Met zijn verfijnde technieken bereikte hij een haast onwerkelijke ‘verscherping’ van het beeld, een werking die uitgaat van de textuur van veren of schubben, de dromerige omgeving (boven of onder de zeespiegel) en de glans of gladheid van het oppervlak van het doek.

H. Verstijnen, Harpijarend, collectie Drents Museum,
afgebeeld op de omslag van de monografie
over de kunstenaar (Waanders, 2006).
Soms ging Verstijnen nog een stapje verder, en tekende hij fantasiedieren. Deze zijn te vinden in hele kleine schetsontwerpen voor de Société Céramique te Maastricht, maar ook in pastels van fantasielandschappen en prachtig uitgewerkte tekeningen van de 'Fabelvogel Rock'. Zijn levendige fantasie maakte hem ook een goede illustrator van kinderboeken en jeugdtijdschriften. Bekend van zijn hand zijn onder meer de illustraties voor Peter Pan in den Wondertuin (1929) en Kantjil, het dwerghertje (1936).
In 2006 schreef K&WH voor het Drents Museum in Assen een monografie over deze boeiende kunstenaar. Hierin zijn veel werken uit familiebezit afgebeeld, die enige jaren eerder aan het museum waren geschonken. Meer recentelijk zijn 155 andere werken uit de collectie van de kleindochter van de kunstenaar, illustratrice Céline Leopold, geschonken aan Artis.