2012/10/15

Van woonhuis tot poptempel


Prinsegracht 12.
Foto: Kroon & Wagtberg Hansen.
Het Haagse muziekcentrum Paard van Troje bestaat 40 jaar. Op 19 oktober a.s. wordt het historische archief van het Paard, dat van belang is voor zowel de muziekgeschiedenis als de geschiedenis van Den Haag, formeel overgedragen aan het Haags Gemeentearchief. Dit markeert ook de opening van twee jubileumtentoonstellingen over het Paard in het Atrium en de Affichegalerij, te zien tot 7 januari 2013. 
Deze blogpost maakt vanuit dat jubileum een fikse zijstap, richting de geschiedenis van Prinsegracht 12 - het pand waarin het Paard is gevestigd. De bouwhistorie van dit Rijksmonument gaat maar liefst terug tot 1640. Lang voordat hier in de 20ste eeuw een muziekcentrum werd gevestigd, was het pand een woonhuis en was een van de opmerkelijkste bewoners Adelberth de Bourbon (1840-1887).[1] 

Deze Adelberth was een zoon van Louis Charles Guillaume de Bourbon (oftewel Carl Wilhelm Naundorff, †1845) , één van de bekende Franse troonpretendenten. Hij claimde de verdwenen dauphin, kroonprins Lodewijk XVII, te zijn (onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat zijn DNA niet aan dat van de koninklijke familie is verwant). Ook Adelberth noemde zich De Bourbon, wat hem ondanks (en dankzij) de controverse over zijn afkomst in heel Europa toegang gaf tot de betere kringen. Hij maakte een bescheiden militaire carrière en had de functie van kapitein der jagers en grenadiers, toen hij in 1869 in Den Haag op de Prinsegracht kwam wonen met zijn vrouw, Maria Catharina Johanna Adriana du Quesne (1834-1915). Het echtpaar kreeg vijf kinderen, maar het huwelijk liep stuk en werd in 1886 weer ontbonden. Adelberth lijkt nogal een bon-vivant te zijn geweest en heeft een interessante rol gespeeld in de bloeiperiode van het esoterische milieu van Den Haag. 

Adelberth de Bourbon.
Voor zijn vestiging in Den Haag was Adelberth lid van de vrijmetselaarsloge Het Vrij Geweeten te Breda. Eenmaal in de Hofstad sloot hij zich aan bij spiritualistengenootschap Oromase. Het spiritualisme (spiritisme) was in het midden van de 19de eeuw een populair fenomeen. In besloten kring werden séances gehouden, bijeenkomsten waarbij men via een medium in contact probeerde te komen met de geestenwereld. Leden van Oromase wilden dit fenomeen onderzoeken en deden daartoe experimenten met zowel lokale als internationaal bekende mediums. Meestal vonden zulke bijeenkomsten plaats bij leden thuis en werden de waargenomen klopgeluiden, aanrakingen door onzichtbare handen en een enkele geestverschijning nauwgezet genotuleerd. 

In 1872 deed De Bourbon bij Oromase enthousiast verslag van de séances die hij tijdens reizen door Engeland en België had bijgewoond, maar in 1877 nam hij ontslag als lid. Mogelijk verloor hij zijn interesse in Oromase, omdat hij inmiddels kennis had gemaakt met de theosofie, een nieuwe beweging die onder leiding van Helena Blavatsky oosters gedachtegoed populair maakte in het westen. Adelberth zou in 1881 samen met zijn vriend Thomas van Stolk (1826-1882) in Den Haag de eerste Nederlandse theosofenloge, Post Nubila Lux, oprichten. Andere leden waren kunstenaars David Adolphe Constant Artz (1837-1890, een lid van de Haagsche School), Anthony Lodewijk George Offermans (1854-1911, later huisgenoot van De Bourbon) en Ferdinand Bernhard Hoppe (1841-1922, een Duitse schilder die zich in Nederland toelegde op impressionistische landschappen).

[1] Ontleend aan: Andréa Kroon/Audrey Wagtberg Hansen, Geheim Den Haag. Vrijmetselaarstempels en andere esoterische gebouwen in Den Haag rond 1900, Den Haag, 2011, pp. 146-149.

2012/10/09

Ode aan Praz



Zoals we in een eerdere blog signaleerden, is de verbeelding van de dood in de kunst een ‘trending topic’ binnen het vakgebied. Het Staedel Museum in Frankfurt komt nu met de tentoonstelling Schwarze Romantik. Von Goya bis Max Ernst (waarom eigenlijk de één zonder en de ander met voornaam?). Ze is geheel gewijd aan de duistere zijde van de kunst uit de negentiende en begin twintigste eeuw.
 J.H. Füssli, Der Nachtmahr, 1790-91.
© Frankfurter Goethe-Haus - Freies Deutsches Hochstift
De inspiratiebron voor de samenstellers was het bekende boek van Mario Praz, La carne, la morte e il diavolo nella letteratura romantica, uit 1930 (dat in vertaling als The Romantic Agony in de K&WH boekenkast staat). De tentoonstelling laat zien hoe kunstenaars gefascineerd werden door gruwel en lijden, de ‘zieke’ hoekjes van de menselijke geest, het mysterieuze, de eenzaamheid, het kwaad en natuurlijk de dood.
De tentoonstelling is opgebouwd uit zeven delen. De draad wordt opgepakt bij de bloedige gebeurtenissen tijdens de Franse Revolutie. De harde strijd en de daaropvolgende periode van ontnuchterende wetenschappelijke ontdekkingen, stimuleerden kunstenaars de harde, realistische zijde van het leven te verbeelden. Er ontstond echter een tegenbeweging, die zich van de rede afkeerde naar de droom en het onderbewuste, en van het zonnige landschap naar het avondrood en de nacht. Uiteraard ontbreekt De Nachtmerrie van Johan Heinrich Füssli (1741-1825), een iconisch schilderij, niet in deze presentatie.

F.W. Murnau (1888-1931), filmstill uit Nosferatu. Eine Symphony des Grauens, 1922.© Friedrich-Wilhelm-Murnau-Stiftung
Voor deze expositie zijn meesterwerken bij elkaar gehaald: van Romantici als Goya, Füssli, Blake en Friedrich, tot Symbolisten als Moreau, Redon en Klinger, en Surrealisten als Magritte, Dalí en Ernst. Naast meer dan 200 kunstwerken worden filmfragmenten van horrorklassiekers als F.W. Murnau’s Nosferatu (1922) en James Whale’s Frankenstein (1931) getoond. Als smaakmaker dient deze video:



Wie de eerdere kaskrakers Kunst und Wahn (Wenen, 1997) en Melancholie (Parijs, 2005) heeft gemist, moet beslist een inhaalslag maken door nu naar Frankfurt te reizen.
Carlos Schwabe, The Wave, 1907.
© Musée d’art et d’histoire de la Ville de Genève
De tentoonstelling is overigens onderdeel van een groter project Impuls Romantik, opgezet door het Kulturfonds Frankfurt RheinMain. In de periode 2012-2014 wordt de Romantiek in diverse evenementen belicht, met nadruk op vele regionale kunstenaars en auteurs, zoals Goethe en de gebroeders Grimm. Dergelijke ambitieuze en langdurige initiatieven zie je helaas niet zo snel in ons landje. Een geweldig interessant initiatief, dat hopelijk zeer succesvol zal zijn en navolging zal krijgen. Na Frankfurt reist de tentoonstelling in 2013 door naar het Musée d’Orsay, dan met de pakkende titel L'ange du bizarre. Le romantisme du Goya à Max Ernst.

Feestelijke boekpresentatie

Op 4 oktober werd het jubileumjaar van de Kessler Stichting feestelijk afgesloten met een symposium, waarna de presentatie van het jubileumboek plaatsvond. K&WH was erbij. Hieronder een impressie van de dag. Fotograaf Henriëtte Guest maakte een beeldverslag, waarvan we enkele foto's mochten gebruiken:



Bij de Koninklijke Schouwburg worden gasten nog ouderwets in stijl ontvangen door een portier. Foto: Kroon & Wagtberg Hansen.
Feestelijke petit fours. Foto: H. Guest.
Auteurs en uitgever achter de boekentafel.Foto: H. Guest.
Volle bak bij de presentatie van de Canon Maatschappelijke Opvang
(spot K&WH uiterst links). 
Foto: H. Guest.
Burgemeester Jozias van Aartsen neemt het eerste exemplaar van het jubileumboek in ontvangst van Bram Schinkelshoek, directeur van de Kessler Stichting. Foto: H. Guest.

2012/10/08

Eric Verstijnen (1910-1945)


Repetitie van The Queen's Melodists bij een van de leden, ca. 1924. Eric Verstijnen uiterst rechts op saxofoon. Foto: archief Verstijnen/Kroon & Wagtberg Hansen. Overname niet toegestaan.
Verschillende leden van de familie Verstijnen hadden artistiek talent. Eerder schreven we in een boek over kunstenaar Henri Verstijnen (1882-1945), nu richten we onze speurtocht op zijn neef: Eric Verstijnen (1910-1945). Zijn vader was in Nederlands-Indië opgegroeid en bewoog zich in het Haags-Indische repatrianten-milieu. Eric werd geboren te Vianen, maar groeide op in Den Haag. Hij was leerling op het Eerste Gymnasium (nu: Gymnasium Haganum). Op jonge leeftijd leerde hij saxofoon spelen en op zijn 14de werd hij lid van het studenten jazzorkest The Queen's Melodists. Tot 1929 trad deze band regelmatig op bij benefietavonden en verenigingsfeesten van de welgestelde burgerij in onder meer Hotel de Twee Steden en het Kurhaus. Misschien was hun succes een van de redenen dat Eric pas op zijn 21ste zijn diploma zou halen op het Tweede Gymnasium (nu: Maerlant Lyceum).
Als tiener tekende Eric schetsboeken vol met striptekeningen en karikaturen, die doen denken aan de boeken en films over dr. Fu Manchu. Hij kwam regelmatig in Katendrecht, het Chinatown van Rotterdam, waar hij Chinees leerde. Op aandringen van zijn vader, de notaris van Scheveningen, ging Eric in 1932 Rechten studeren in Leiden. De verwachting was dat hij de praktijk van zijn vader zou overnemen, maar zijn interesse lag bij Sinologie (Chinakunde) en hij zat daar meer in de collegebanken dan bij Rechten. Om een confrontatie met zijn ouders te vermijden, schikte hij zich in de rol van 'eeuwige student'. Hij werd lid van het Leids Studenten Corps en in 1934 redacteur van het studentenblad Virtus Concordia Fides, waarin hij zowel karikaturen als verhalen publiceerde. Ter gelegenheid van het corpsjubileum in 1937 werden zijn Avonturen van Sodko gebundeld en gepubliceerd.

Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog dwong vele studenten, ook Eric, om snel volwassen te worden. Hij was aan moederszijde verwant aan de joodse familie Mendes da Costa. Hoewel zijn moeder volgens de door de bezetter gehanteerde rassenregels net buiten schot bleef, werden haar nichtjes gedeporteerd. Zijn ouders moesten hun woning en de notarispraktijk verlaten vanwege de bouw van de Atlantikwall. Toen studenten werden opgeroepen voor de Arbeitseinsatz, is Eric vermoedelijk ondergedoken. Wat zich vervolgens heeft afgespeeld is niet helemaal onduidelijk.
In 1944 werd Eric met zijn zuster Madelon, andere studenten en verzetsleden uit de groep rond Vic Swane in Hotel Montholon te Parijs gearresteerd, vermoedelijk als rechtstreeks gevolg van verraad door Christiaan Lindemans (King Kong). Als Nacht und Nebel-gevangene werd Eric getransporteerd naar Compiegne en Fresnes, en van daaruit naar Dachau en uiteindelijk kamp Vaihingen, waar hij in januari 1945 overleed. Tekenend is dat hij bij registratie zijn beroep opgaf als 'kunstenaar'.

Eric Verstijnen (1910-1945). Foto: archief  Verstijnen/Kroon & Wagtberg  Hansen. Overname niet toegestaan.
K&WH bereidt een uitgave van Erics tekeningen en verhalen voor, en is op zoek naar relevante documentatie en beeldmateriaal. Bent u in het bezit van correspondentie of foto's van de Haagse jazzband The Queen's Melodists, van vrienden uit Erics studententijd of de genoemde verzetsgroep? Neem dan a.u.b. contact op met audrey[at]kroonwagtberghansen.nl. Alle reacties worden strikt vertrouwelijk behandeld.

2012/10/05

Fatale reislust

Voordat K&WH werd opgericht, werkten wij afzonderlijk als freelance kunsthistorici. Een van de eerste opdrachten kwam van het (destijds net opgerichte) Instituut Collectie Nederland. Joost Willink leidde daar een interessant project over de geschiedenis van het restauratiebeleid van de overheid, waarbij verschillende freelancers zich ieder op de ontwikkelingen binnen een bepaalde discipline concentreerden: schilderijen, meubels, textiel, etc. De archieven van de Rijksinspecteur voor het cultureel erfgoed, D.F. Lunsigh Scheurleer, vormden de basis voor het onderzoek. Het eindresultaat was de publicatie: Roerend Erfgoed; ruim een halve eeuw Rijkszorg voor collecties (nog altijd te bestellen bij Primavera Pers).

De herinnering aan die leuke tijd kwam bovendrijven omdat Willink nu de media bestormt met zijn fascinerende boek Reis naar het noodlot. Het Afrikaanse avontuur van Alexine Tinne (1835-1869). Dit belicht het leven van de Haagse aristocrate en 'ontdekkingsreizigster' Alexine Tinne (1835-1869). Zij verbijsterde haar landgenoten met een oneigentijdse manier van leven en had een zucht naar avontuur, die velen - en uiteindelijk ook zijzelf - met de dood moesten bekopen. Willink doet in zijn boek boeiend verslag van de expeditie die Tinne samen met haar moeder in Afrika ondernam, en laat daarbij zien hoe gedegen het archiefonderzoek is geweest, waarbij ontdekking na ontdekking werd gedaan. Naast vele brieven zijn ook de door Tinne zelf gemaakte foto’s bewaard gebleven. Delen uit haar etnografische verzameling zijn in het World Museum in Liverpool terecht gekomen. Een selectie van deze bijzondere documenten en voorwerpen, waaronder nooit eerder getoonde familiestukken, worden van 13 oktober 2012 t/m 17 februari 2013  in het Haags Historisch Museum tentoongesteld. Een passende kroon op een prachtig project! Het museum organiseert allerlei nevenactiviteiten, waaronder een lezing en een bezoek aan Tinne's voormalige woonhuis op het Lange Voorhout. Het volledige programma is te vinden op de website van het museum.