2011/11/25

Geschiedschrijving Illustratie Nederland (GIN)

Illustreren is een vak dat veel verschillende disciplines beslaat. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn illustraties toegepast in (kinder)boeken, tijdschriften en kranten; reclamedrukwerk; lesmateriaal, technische en wetenschappelijke uitgaven; stripverhalen en animaties. De ontwikkeling van dit vakgebied is echter nauwelijks in kaart gebracht. In 1998 werd daarom de Stichting Geschiedschrijving Illustratie Nederland (GIN) opgericht.

In 1999-2002 liet GIN een aantal toonaangevende illustratoren, de meesten al op hoge leeftijd, interviewen om hun opleiding, professionele werkwijze, loopbaan en unieke visies op het vak als oral history op geluidstapes vast te leggen. Aan het project werkten mee: cartoonisten Fritz Behrendt en WiBo (Wim Boost), kinderboekillustrator en decorontwerper Wim Bijmoer, grafisch vormgever Hans de Cocq, kinderboekillustratrices Jenny Dalenoord en Atie Siegenbeek van Heukelom, technisch tekenaar Rudolf Das, illustratrice en kunstenares Ruth Fischer, mode-illustratrices Gerda van Gijzel en Constance Wibaut, grafisch ontwerper François ten Have, medisch tekenaar Chris van Huijzen, animator Børge Ring, illustrator Jan Sanders en striptekenaar Piet Wijn.

Voordat het tot een publicatie kon komen, werd GIN opgeheven en haar archief opgenomen in het Nederlands Archief Grafische Vormgeving (NAGO). In 2009 gaf het NAGO aan K&WH de opdracht om het materiaal alsnog te bewerken tot een publicabele vorm. Een leuk project, niet alleen omdat we tussen de illustratoren 'helden' uit onze jeugd troffen, zoals Piet Wijn (geestelijk vader van Douwe Dabbert), maar ook omdat we aan de redactie konden samenwerken met oud-collega Catrien Deys.

Het resultaat, vijftien interviews met bekende Nederlandse illustratoren, is nu te raadplegen op de grafische website van Adviz. De interviews geven niet alleen blijk van hun zeer diverse talenten, hun herinneringen aan inspirerende leermeesters en hun grote liefde voor het vak, maar schetsen ook een boeiend tijdsbeeld. Kort na de oorlog stonden reproductietechnieken nog in de kinderschoenen. Er waren voor freelancers weinig sociale voorzieningen, geen regels over billijke tarifering en geen beeldrechtbescherming. Vanaf de jaren ’70 werden arbeidsvoorwaarden, tarifering en beeldrechten – mede dankzij de opkomst van vakorganisaties – steeds beter geregeld, maar de ontwikkeling van fotografie en digitale media vormden een bedreiging voor de broodwinning. Naast talent en vaktechnische kennis was doorzettingsvermogen dan ook een vereiste. Deze terugblik van vijftien ‘veteranen’ zal hopelijk studenten inspireren en historici stimuleren om de beroepsgeschiedenis van het illustratievak in Nederland verder in kaart te brengen.

2011/11/21

De Haagse dodo

In hoeverre dragen ervaringen in je schooltijd bij aan je latere carrière? De dames K&WH waren bijvoorbeeld als kleutertjes van plan later archeoloog te worden. In de zomer zochten pa en ma braaf een kalk- of leisteengroeve op, zodat de kleine kon graven naar fossielen. Een kist vol versteende schelpjes getuigt daar nog van. Ook werd regelmatig een museum of de oudheidkamer aangedaan, zij het niet zonder protest. Dat pa en ma liever op een terrasje zaten, kwam niet in je op.

Ingang Museum voor het Onderwijs.
Foto: Robert Scheers, Haags Gemeentearchief.
Voor werkende ouders is altijd de vraag, hoe je zo’n kind zoet houdt tijdens de vakanties. Dan kregen we een rolletje toegangskaartjes voor het Schoolmuseum, die kostten maar 50 cent. Zelf met tram 3 naar de Hemsterhuisstraat was al een avontuur op zich. Links van de balie was een aula waar kinderfilms werden vertoond; daarna kon je heerlijk door het museum dwalen. Omdat je als kind een ander besef van tijd hebt, lijkt het alsof we dat urenlang hebben gedaan, vaak op momenten dat er nauwelijks andere bezoekers waren. In de herinnering was de benedengang donker en stonden langs de wanden al even donkere, houten kasten, volgestouwd met opgezette dieren, vreemde voorwerpen, schelpen en andere schatten. De sfeer in het gebouw maakte een onvergetelijke indruk. Hele verhalen verzon je erbij - ook over wat zich achter de gesloten deur van de directiekamer afspeelde.

Dodo Schoolmuseum. Foto: Haags Gemeentearchief.
Het trappenhuis was koel, boven de tegelwanden hingen donkere kistjes met opgeprikte vlinders en tropische reuzeninsecten. Als je de trap op liep, zag je bovenaan een dodo in een vitrine staan. Die heeft het ‘m gedaan! Die dodo fascineerde niet alleen ons, maar ook veel andere Haagse schoolkinderen. Op afdeling natuurhistorie waren kamers ingericht met opgezette dieren. Ze stonden achter glas in een geënsceneerde ‘natuurlijke’ omgeving en er waren knopjes die krakerige bandjes met bos- of vogelgeluiden deden startten. Dat alles gaf juist een onnatuurlijk, wat surreëel effect. Klein en in je eentje voelde je niet helemaal op je gemak tussen al die starende lege oogjes. Toch deed dát je telkens terugkomen.
Bij een bezoek aan de afdeling volkenkunde, met nomadenwoningen, ving je soms een glimp op van de ‘verboden’ opslagruimte wanneer een medewerker in de opstelling aan het werk was. Ook dat gaf je fantasie weer voeding, over wat zich na sluitingstijd allemaal in het museum afspeelde. Dan hebben we het walvisskelet, de vreemde zaken op sterk water en de duikboot nog niet eens genoemd.

Hopeloos ouderwets. Dat moeten toenmalige museumprofessionals hebben gedacht toen de verhuizing naar het Museon en de nieuwe open, heldere opstellingen werden gerealiseerd. Ook elders in Nederland werden 19de-eeuwse museuminterieurs gemoderniseerd en omgetoverd tot lichte, strakke ruimtes met glazen vitrines. Begrijpelijk, want naast mode speelde vooral een wens tot betere conserveringsmogelijkheden daarin een rol. Maar stiekem verlangen wij - en misschien ook andere Hagenaars die kind aan huis waren in het Schoolmuseum - terug naar die donkere museumgang en stoffige houten kasten, die zo tot je verbeelding spraken. Gelukkig houdt het Museon haar dodo in ere. Inmiddels weten we dat ie helemaal niet was opgezet, zoals we vroeger dachten. Het betrof een van de eerste reconstructiemodellen. Voor ons is die dodo een icoon uit de kindertijd, hét symbool van onze jeugd en latere liefde voor kunst, geschiedenis en erfgoed.

2011/11/20

Kunst & Westerse Esoterie

Sinds 1996 hebben kunsthistorici Marty Bax, Andréa Kroon en Audrey Wagtberg Hansen in diverse projecten aandacht gevraagd voor de relatie tussen kunst & westerse esoterie. Omdat onze doelstelling inmiddels ruimschoots is behaald, vinden we de tijd rijp om ons te richten op andere kennishiaten in het vakgebied. Met een (Engelstalige) column willen we onze gezamenlijke ‘lobby’ voor het onderwerp voor lopig afsluiten. Klik op deze link om verder te lezen.

2011/11/17

Cadeautip voor Sint (2)


Liefhebbers van boeken, boekdrukkunst of toegepaste kunst maken we graag attent op een prachtige uitgave, die alweer enige tijd geleden verscheen: Gesloten boeken. De mooiste boekbanden van het Koninklijk Huis. Deze publicatie belicht 75 boeken uit de 19de en 20ste eeuw, die niet vanwege hun inhoud, maar juist vanwege hun rijke banddecoratie werden geselecteerd. Door de kostbare materialen, opmerkelijke vormgeving of luxe uitvoer­ing behoren ze tot de topstuk­ken van het Koninklijk Huisarchief. De banden zijn gemaakt van uiteen­lopende materialen, zoals goud­bestempeld leer, gemar­merd of bedrukt papier, zijde of fluweel, of gebatikt perka­ment (met name banden van C.A. Lion Cachet). Daarnaast werden ze rijk versierd met beslag in koper, zilver of goud, kunstig gesneden hout of ivoor, voorzien van inlegwerk of zelfs edelstenen (zoals het Typografisch Album van drukkerij Enschedé naar ontwerp van P.J.H. Cuypers). Op sommige banden glinsteren zeer kostbare materialen, andere schitteren in hun eenvoud en doordacht ontwerp.
De oudste band komt uit de bibliotheek van Koning Lodewijk Napoleon en dateert van 1801-02, de jongste is aangeboden aan Koningin Beatrix en werd gemaakt in 1993. Het zwaartepunt in deze publicatie ligt echter op de ontwikkeling in vormgeving in de tweede helft van de 19de en eerste helft van de 20ste eeuw, van het ‘Historisme’ tot de ‘Nieuwe Zake­lijk­heid’. Ook de ‘Nieuwe Kunst’, de decoratieve stijl, die rond 1900 de Nederlandse beeldende kunst, vorm­geving en typografie tot nieuwe hoogtepunten bracht, is ruim vertegen­woor­digd. Andere thema’s zijn banden met monogrammen en wapens, de invloed van de Japan­se kunst en de relatie met Nederlands-Indië.
Al deze banden werden geschonken aan leden van het koninklijk huis of zijn afkom­stig uit hun persoonlijk bezit. Besproken worden onder meer huldeblijken, gedenk­boeken, bijbels en fotoalbums. Zo is er bijvoorbeeld het in wit perkament gebonden exemplaar van de Grondwet, waarop Koningin Juliana bij haar inhuldiging in 1948 de eed aflegde en een fraai gebonden fotoalbum dat de hofhouding in 1861 schonk aan Koningin Anna Paulowna.
De publicatie werd geschreven door Audrey Wagtberg Hansen en verscheen al in 2003, bij een tentoonstelling in Museum Meermanno ter gelegenheid van het afscheid van de toenmalige directeur van het Koninklijk Huisarchief, drs. B. Woelderink. K&WH heeft hieraan destijds met veel plezier meegewerkt. Het bijzondere boekje is nog verkrijgbaar in de museumwinkel van Meermanno (ISBN 9080324620) voor slechts € 16,50. Leuk voor in de schoen, of straks onder de kerstboom.

2011/11/14

Cadeautip voor Sint


Wie nog een bijzonder, betaalbaar Sint- of kerstcadeautje voor een kunstliefhebber zoekt, geven we graag de volgende tip: de monografie over beeldend kunstenaar Henri Verstijnen (1882-1940), verschenen in de reeks over kunstenaars rond 1900 van het Drents Museum. 
Verstijnen werd geboren in een welgestelde Brabantse familie en bracht zijn jeugd door in Soekaboemi in Nederlands-Indie. Na zijn opleiding was hij aanvankelijk was werkzaam als ceramiekontwerper voor de beroemde firma Wahliss in Bohemen en de Société Céramique te Maastricht, omdat de familie van zijn verloofde alleen met een huwelijk wilde instemmen als hij een vaste baan had. Eenmaal getrouwd ging Verstijnen zich steeds meer toeleggen op het vrije kunstenaarschap. Als beeldend kunstenaar zou hij zijn leven lang blijven worstelen met de strijd tussen zijn artistieke idealen en de noodzaak om met commerciële opdrachten in het onderhoud van zijn gezin te voorzien. 
Ontwerp Société Céramique.
Foto: Geheugen van Nederland.
Zo was Verstijnen commercieel actief als illustrator en reclematekenaar. Voor De Groene Amsterdammer tekende hij spotprenten van dieren met menselijke trekjes, die erg populair werden bij het grote publiek.
In zijn vrije werk waren diezelfde dieren, maar ook de exotische flora en fauna van het Indie uit zijn jeugd belangrijke inspiratiebronnen. Verstijnen was overtuigd aanhanger van de theosofie en verwees hiernaar in zijn werk met subtiele kleursymboliek, boeddha's, lotusbloemen en witte pauwen. Hij onderscheidde zich van tijdgenoten door zijn opmerkelijke grafische experimenten en kleurgebruik. Zo ontwikkelde hij een eigen lithografisch procédé, grafico, en werkte hij in een krastechniek op zelf geprepareerd papier. Zijn recepturen hiervoor zijn bewaard gebleven.
Van 1918 tot 1940 woonde en werkte Verstijnen in Den Haag, waar hij actief lid was van de Haagse Kunstkring en Schilderkundig Genootschap Pulchri Studio. Daarnaast ontwierp hij boekbanden en verzorgde hij illustraties in kinderboeken om in zijn broodwinning te voorzien. Meest populair waren zijn illustratires werk voor het Indische sprookje Kantjil de dwerghinde, uitgegeven bij Kluitman in 1936.  
Illustratie uit Kantjil, 1936.
Foto: DBNL.
Wie zich verdiept in het werk van Verstijnen, leert hem kennen als een creatieve duizendpoot, die zich niet graag beperkte tot een bepaald medium. Zijn fantasie, optimisme en humor komen in zijn werk sterk naar voren.
Een collectie van Verstijnens werk bevindt zich nu in het Drents Museum, waar in 2006 door K&WH de eerste overzichtstentoonstelling over deze relatief onbekende kunstenaar werd georganiseerd. De bijbehorende, prachtig geillustreerde monografie is inmiddels uitverkocht bij de uitgever, maar bij ons kunt u nog een auteursexemplaar bestellen voor het gereduceerde tarief van € 10 + € 2,76 porti. Contact: audrey@kroonwagtberghansen.nl.

2011/11/11

Overdekt winkelen

De recente renovatie was voor Monumentenzorg Den Haag een reden om een nieuwe publicatie te wijden aan De Haagse Passage. Geschiedenis van een nieuw winkelfenomeen.

Vroeger moest je fysiek over de drempel van een winkel stappen om iets te kunnen bekijken. Dat deed je uitsluitend wanneer je iets écht nodig had en bovendien genoeg geld op zak had. Een jurk voor de lol passen, was er niet bij. Plezierwinkelen werd in de 19de eeuw mogelijk door de opkomst van een middenklasse met koopkracht en door technische ontwikkelingen in de glasindustrie. Door de productie van grotere glasramen werden etalages groter en dat betekende: meer verkoopwaren tegelijkertijd kunnen tonen aan het passerende publiek. Nu werd het voor alle klassen mogelijk om zich te vergapen aan al het fraais, zonder de verplichting tot aanschaf. 'Window shopping' was een feit. Maar een plensje regen kon al dat nieuwe consumentenplezier gemakkelijk bederven, dus bedacht men de overdekte winkelpassage. Graag zouden we schrijven dat Den Haag hiermee in 1855 de primeur had, maar Rotterdam was ons nét voor. De onze was natuurlijk wel mooier. In 1929 werd de Passage uitgebreid en ontstond een mooie mix van 19de- en 20ste-eeuwse architectuur. Wie de ingang aan de Hofweg inloopt, kan nog de fraaie Art Deco elementen bewonderen, die ooit deel uitmaakten van de Passagebioscoop. Bij de recente renovatie is dan ook getracht de oorspronkelijke staat zo veel mogelijk recht te doen. De transformatie van de gevel van nr. 35 (ooit de bekende notenwinkel) is daarvan een treffend voorbeeld.
Het boek is rijk geïllustreerd en beschrijft de geschiedenis van het winkelparadijs heel overzichtelijk, al is er over de periode van de tweede wereldoorlog tot de renovatie blijkbaar weinig te melden. We vragen ons af waarom er eigenlijk geen bijdrage werd opgenomen van Jan Hein Furnée, die als historicus gespecialiseerd is in de geschiedenis van het winkelen in Den Haag en een boek over 'Plaatsen van beschaafd vertier' voorbereid. Verder doet de vorm- en druktechnische productie niet zo 'sjiek' aan als het onderwerp misschien doet verwachten.

Wie na een bezoekje aan de Passage in echte shopping-stemming is gekomen, dan doorlopen naar het Haags Historisch Museum voor de tentoonstelling Mijn Den Haag winkelt!. Tot januari 2012 kun je hier terecht voor een sfeerbeeld van het winkelen van toen, dat wordt opgeroepen met foto's, posters, verpakkingsmateriaal, en zelfs een gereconstrueerde hoeden- en pettenwinkel.

2011/11/09

Berlage en Indië

Bij Uitgeverij 010 verscheen recentelijk een boek(je) van Herman van Bergeijk, waarin H.P. Berlage's fascinatie met Nederlands-Indië voor het eerst overzichtelijk wordt belicht.
De bekende architect realiseerde in 1900 en 1913 gebouwen in Soerabaja en Batavia en maakte in 1923 een rondreis op uitnodiging van Indische kunstenaars- en architectenverenigingen. Zijn Reisbrieven verschenen in de Haagse krant Het Vaderland. Vervolgens kreeg Berlage opdrachten om een rapport over de tempels in Prambanan uit te brengen en een uitbreidingsplan voor Batavia te ontwerpen. Hij maakte schetsen en zoog de Indische cultuur in zich op. In 1931 werd Mijn Indische reis. Gedachten over cultuur en kunst uitgegeven. Van Bergeijk geeft een chronologisch overzicht van al deze ontwikkelingen en hun impact op het oeuvre van de architect. In bijlagen zijn daarnaast voordrachten, rapporten en brieven gebundeld en daarmee makkelijker toegankelijk gemaakt. Berlage en Nederlands-Indië. 'Een innerlijke drang naar het schoone land' is daardoor een mooie aanvulling op de bestaande literatuur over deze architect.

2011/11/07

Kunst en theosofie

TheArtArchives heeft een database met 26.000 namen en biografische gegevens van theosofen online gezet, waaronder veel Nederlanders. Sinds de oprichting van de Theosophical Society in New York in 1875 zijn veel moderne kunstenaars, waaronder Piet Mondriaan, in hun werk door deze levensbeschouwelijke stroming geinspireerd. Tot voor kort was het echter lastig om na te gaan of een kunstenaar, zijn clientele of bredere relatienetwerk een band hadden met de theosofische vereniging. De nieuwe database biedt onderzoekers een belangrijke nieuwe ingang voor biografisch en genealogisch onderzoek, en aanwijzingen voor nieuwe interpretaties van moderne kunst.
Overigens komen niet alleen kunstenaars, maar allerlei 'cultuurdragers' in de database voor, van W.B. Yeats tot Maria Montessori, van Albert von Schrenk-Notzing tot exotische figuren als Cornelius Johnson Phelps Ibaré-Ahinsan.
K&WH feliciteert collega Marty Bax graag met dit initiatief en hoopt dat veel vakgenoten meteen een duik in de database zullen nemen. En daarnaast een tweede felicitatie voor de nominatie van Bax' proefschrift Het Web Der Schepping. Kunst en theosofie in Nederland, van Lauweriks tot Mondriaan voor de Karel van Manderprijs van de Verening van Nederlandse Kunsthistorici.

Vereeniging De Sphinx

Op 7 maart 1866 werd in Den Haag door Donald Jacob Baron Mackay (1839-1921) de Vereeniging De Sphinx opgericht, in hotel Groot Keizershof op het Buitenhof. Ter gelegenheid van haar 145-jarig bestaan verscheen een gedenkboek, geschreven door bestuurslid Sjaak Zonneveld en verkrijgbaar bij Uitgeverij De Nieuwe Haagsche. Het boek beschrijft de oprichting en ontwikkeling van de vereniging tot op heden, en geeft tevens enig inzicht in de achtergrond van de leden en de door hen besproken onderwerpen.
Het doel van de vereniging was ‘gedachtenuitwisseling’ over onderwerpen van kunst en wetenschap onder de ledengroep, via lezingen en debatten. Den Haag was destijds rijk aan zulke besloten herensociëteiten, die algemene ontwikkeling of hulp aan goede doelen combineerden met gezellig samenzijn en een borreltje. Ook De Sphinx had zo'n intiem', ‘broederlijk’ karakter. Het onderling besprokene werd niet naar buiten gebracht, lidmaatschap werd niet publiek gemaakt en tot 2004 konden dames zelfs geen lid worden. Het gedenkboek is dan ook interessant voor iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van de Haagse beau monde en haar verenigingsleven.
In een bijlage is een korte biografie van Mackay opgenomen. Hij was student op Gymnasium Haganum en studeerde rechten te Leiden. Na het behalen van zijn docterstitel was hij werkzaam bij het Nederlands gezantschap in Londen en later het Ministerie van Koloniën in Den Haag. Van 1871 tot 1877 was Mackay Liberaal lid van de Tweede Kamer. Hierna vertrok hij naar Engeland, waar hij zich tot Brits onderdaan liet nationaliseren en de Schotse titel ‘Lord Reay’ erfde. Hij verwierf een zetel in het House of Lords en huwde een vermogende weduwe, Fanny Hasker. Vervolgens werd hij benoemd tot Gouverneur van Bombay en later onderminister voor India. Al die tijd hield Mackay contact met De Sphinx, ook na zijn terugkeer in Londen. In 1917 werd hij slachtoffer van een ernstige aanrijding. Zijn gezondheid bleef zorgelijk en hij overleed in 1921.

2011/11/03

't Binnenhuis belicht

Yvonne Brentjens timmert hard aan de weg om dé museumspecialist in kunst rond 1900 te worden, door het publiceren van een gestage stroom monografieën over  kunstenaars, ontwerpers en bedrijven uit deze periode. Het zoveelste boek van haar hand verscheen bij de gelijknamige tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum: Rechte stoelen, rechtschapen burgers. Wonen volgens 't Binnenhuis (1900-1929). Dit beroemde verkooplokaal 'ter meubilering en versiering van het interieur' bevond zich op het Rokin in Amsterdam en werd opgericht door architect H.P. Berlage, ontwerper Jac. van den Bosch en zilversmid Willem Hoeker. De betrokken ontwerpers waren echter niet het uitgangspunt voor het onderzoek. Brentjens richtte zich op het in kaart brengen van de clièntele van de kunstnijverheidshandel. De basis hiervoor vormde het opusboek dat door Jac. van den Bosch werd bijgehouden. Zo wordt, zoals Benno Tempel in zijn voorwoord schrijft, 'een fascinerend beeld geschetst van de culturele en intellectuele elite van Nederland in de eerste decennia van de twintigste eeuw'. Dit soort prosopografisch onderzoek wint sinds de publicatie in 2006 van het proefschrift van Marty Bax, over netwerkrelaties in de kunst rond 1900, aan populariteit onder kunsthistorici.
Het resultaat van Brentjens intensieve onderzoek is een dikke pil geworden, met hoofdstukken over oprichters, geldschieters, medewerkers en cliënten, rijk geïllustreerd met stemmige zwart-wit foto's van de oorspronkelijke interieurs. Er is ook aandacht voor de idealen over gemeenschapskunst en maatschappelijke discussies, die de vormgeving van medewerkende ontwerpers beïnvloedden. In een kleurkatern achterin het boek is de kunstnijverheid van 't Binnenhuis uit de museumcollectie in heldere foto's weergegeven. Een tweede bijlage geeft een alfabetisch overzicht van cliënten en de door hen aangekochte voorwerpen. De publicatie is verkrijgbaar bij WBOOKS, een uitgeverij ontstaan uit de fusie van Waanders en d'Jonge Hond. De tentoonstelling is nog tot maart 2012 te zien in het Gemeentemuseum.